Onlangs kwam deze muziek langs in allerlei berichten met de vraag welke maatsoort dit betreft. Het gaat om een verder onbegeleide zangmelodie afgewisseld met een instrumentale solo op kaval.
het instrumentale stuk wordt in de normale maat van de kopanitsa gespeeld, in 11/16 (22 3 22 / 16).
Het lied begint met twee maten kopanitsa, en gaat dan meteen over in een maat bekend van Jove, malaj mome, of Jovino horo. In Noord-Macedonië wordt de Janino oro ook in deze maat gespeeld. De maatindeling is 3 22 22 3 22 / 16.
De onverwachte overgang van de kopanitsa-maat naar de Jovino-maat maakt dit – ook voor mensen die ingevoerd zijn in onregelmatige maatsoorten – een lastig vraagstuk.
Met dank aan het kanaal ‘Вечната музика’ die het op YouTube beschikbaar hebben gesteld en op Facebook liedteksten plaatsen van deze oude muziek.
Een interessante melodie in 18/16 maat (4 3 4 3 4) uit het huis van de de bekende Bulgaarse arrangeur Kosta Kolev.
Het Nederlandse orkest Čalgija, onder leiding van Wouter Zwets, heeft het ook gespeeld. Čalgija speelt het duidelijk sneller en gehaaster als het originele voorbeeld.
Hier vind je de bladmuziek een kleine terts hoger, in D mineur, zoals deze wordt gespeeld door Čalgija.
Een mooi liedje met een interessante combinatie van maten: de 11/16 met de 3 voorop: 32222, en de 18/16 van Jovino horo: 32222 322. Deze combinatie laat ook mooi de reden zien waarom de Jovino horo zo muzikaal moet worden geïnterpreteerd (en niet als 322 22322, hoewel dat misschien geneuzel achter de komma is).
Het is nu – althans in Nederland – Pasen! En daarom deze paasdans.
De accordeonist die ik op dit moment heel erg waardeer is Milan Zavkov. Hij valt wat mij betreft rechtstreeks thuis qua techniek, snelheid en gemak van spelen bij de Bulgaarse accordeonisten Trajčo Sinapov en Ibro Lolov. Ik heb hem eerst horen spelen op de plaat van King Ferus, waar hij vooral in het nummer Romaniada opvalt met zijn vederlicht supersnel gespeelde solo’s.
Al een paar jaar geniet ik van Zavkov in de opnames van het programma Zajdi, zajdi, waar je ook echt ziet wat je hoort, wat in Bulgarije nog erg lastig lijkt te zijn (denk aan mooie sferen in traditionele kledij met draadloze keyboards in het gras – en je hoort een studioopname). Ook heel fijn is dat in dit programma steeds weer andere gastmuzikanten kunnen optreden. Dat maakt het prettig afwisselend. De gastmuzikant bij deze opname is de kavallist Jordan Mitev.
Mijn kaak viel echt op de grond van deze opname. Wat een super uitvoering en wat een plezier in het spelen hebben deze muzikanten. Ik heb hem uitgewerkt – maar het hoge speel niveau zal ik niet kunnen bereiken.
Twee versies van dezelfde melodie – een instrumentale en een gezongen versie, beide in een andere maatsoort. Er is ook nog een andere gezongen versie, maar die heb ik nog niet uitgewerkt. En er is natuurlijk de bijzondere versie gezongen door Márta Sebestyén.
Ook dit lied, net zoals Što grmež grmi, gaat over de strijd tegen de Turkse overheersing op Mečkin Kamen bij de stad Kruševo. Dit lied beschrijft het bloedvergieten en het heengaan van drie legerleiders, vojvoda.
U Kruševo ogin gori | У Крушево огин гори
Deze bij de volksdansers bekendste versie, gespeeld door het orkest van Koče Petrovski. Het verhaal wil dat het de bedoeling was dat dit ook een gezongen versie zou worden, echter kwam de zangeres niet opdagen in de studio. Nu zitten we opgescheept met de geweldige solo van klarinettist Medo Čun.
Oorspronkelijk uitgekomen op Folkraft LP 24 – ‘Macedonian Folk Dances – volume 2’, in 1964 opgenomen door Dennis Boxel.
Vo Kruševo ogan gori | Во Крушево оган гори
Op Youtube kwam ik deze versie van Cvetan Joševski tegen. De maat is hier met 3/16 uitgerekt waardoor hij, per strofe, uitkomt op 3 × 7/16.
Dit stuk ken ik van oorsprong uit de Ierse folkscene. Volgens de discussie op The Session, heeft Planxty het voor het eerst opgenomen – echterzijnernogveelmeer. Ik begreep het ritme in de eerste plaats niet, ik kon het niet plaatsen binnen het Bulgaarse idioom. Maar toen ik de oorspronkelijk Bulgaarse opname van Sadovskata grupa hoorde (zie onder), was het mij duidelijk. Ook voor Bulgaarse begrippen is dit een ritmisch ingewikkeld stuk! Hieronder doe ik een poging het uit te leggen.
In de Bulgaarse volksdansmuziek kan je maten namen geven: 2+2+3 voor de râčenica, 2+2+3+2+2 voor de kopanica, 2+3 voor de pajduško, etcetera. Over het algemeen worden die onregelmatige maten dan het hele nummer consequent volgehouden. Echter hier niet helemaal.
Deze Smeseno horo – vertaald gemengde dans – bestaat volgens mijn interpretatie uit drie onregelmatige Bulgaarse basismaten:
De bučimis, een vijftiendelige maat met als structuur 22 22 3 22;
De dajčovo, een negendelige maat met als structuur 22 23;
De grânčarsko, een negendelige maat met als structuur 23 22.
De negendelige maten zijn in dit stuk altijd samen gecombineerd tot een achttiendelige maat. De combinatie is dajčovo + grânčarsko, dus 22 23 + 23 22. Dit is de basismaat van dit stuk. Echter wordt deze basismaat in de twee hoofdthema’s voorafgegaan met de vijftiendelige bučimiš-maat. Die thema’s hebben dus als structuur bučimiš + dajčovo + grânčarsko, ofwel 22 22 3 22 | 22 23 23 22 (of misschien beter 222 2322 | 222 3 2322, maar dat staat open voor discussie). In de bladmuziek noteer ik de noten nog net iets anders, vier zestienden groep ik samen. Dan wordt deze combinatie dus 44 34 | 4 23 23 4.
Speciaal voor Dick: dat vertaalt zich in kopje kopje kopje kopje schoteltje kopje kopje kopje kopje kopje schoteltje kopje schoteltje kopje kopje.
Deze muziek is in principe niet gemaakt om op te dansen, maar het kan wel. Welke choreograaf durft het aan?